woensdag 10 december 2008

"Dertig duizend gulden boete" — Je weigert?

Wondervreemd
Aanvankelijk leek er niets bijzonders aan het kind dat op een tweezitsbank naast een mevrouw in de stadsbus van het centrum der stad naar het NS-hoofdstation reed, maar onderweg kreeg ze het ietwat op haar heupen en langzaam maar zeker steeds meer. Dat leidde ertoe dat de mevrouw die aan de raamkant naast het meisje zat de zenuwen op het gezicht had liggen. Je zag haar denken: "Hoe kom ik daar ongeschonden langs?" Het kind dat in een opengeslagen stripverhaal scheen te lezen — maar dat liep in het echt zo'n vaart niet want ze hield het geheel al die tijd ondersteboven — pakte een potloof uit haar jaszak en stootte de mevrouw naast haar aan.
"Je naam?" Toen een reactie uitbleef, drong ze met extra stemverheffing aan, zodanig dat de chauffeur van de bus enkele keren in de spiegel richting passagiers keek. "HOE IS JE NAAM?" bulderde ze. "JE NAAM — ZEG IK JE."

Hardere maatregelen
Vol verachting keek ze opzij en trachtte ze oogcontact met de mevrouw naast haar te krijgen, die echter wijselijk naar buiten bleef kijken.
"Dertig duizend gulden boete . . . . ." Ze pakte het potlood stevig tussen duim en wijsvinger en deed alsof ze iets in het stripverhaal noteerde. Toen dat hoge boetebedrag de mevrouw ook niet tot een reactie kon bewegen, liet ze een hoongelach horen dat al niet veel goeds voorspelde. De hardere maatregelen lagen er als het ware in opgesloten. "Je weigert? Oooh: Tweehonderd gulden boete."
Ze liet zich duidelijk niet om de tuin leiden, maar moest bij het station uitstappen. Het zal die arme vrouw nog lang hebben vervolgd, die grimmige sfeer van onbedaarlijke waanzin.

dinsdag 9 december 2008

Belevenissen met Ollie (1) — Chinees spreken

Apart mannetje
Hoewel we in huis en daarbuiten één en ander van Kater Ollie gewend waren — onder andere zijn wel heel bijzondere manier van mauwen: "Engjiauw" — wist hij je met regelmaat nog weer te verrassen.
Een tijdlang was hij een buitenkat geweest en dat was zichtbaar in het contrast tussen de zomer-Ollie en de winter-Ollie. Op de foto is het duidelijk om welk jaargetijde het gaat, want hier heeft hij drie koppen. Meestal in de tweede helft van oktober onwikkelde hij zich binnen een paar weken tot speklapje: het winteruiterlijk; en in april was het 'overtollige vet' eveneens binnen drie weken weer verdwenen.
Op een middag kwam ik thuis en zat meneer bij de keukendeur op me te wachten. De begroeting was altijd even enthousiast en betekende veelal tegelijkertijd dat meneer iets van me gedaan wilde hebben: eten.
Aangezien ik eerst mijn jas wilde uitdoen en ophangen, en daartoe aan hem voorbijliep, moest hij toch nog even melden hoe dringend zijn verzoek was. Hij keek me strak aan en zei:
"Ràààng ràààng, lòòòng lòòòng, jèèèng jèèèng."
Dat was geheel nieuw. Nooit eerder had hij zich zo ingespannen om met 'woorden' een wens kracht bij te zetten. Direct speet het me dat er geen band meeliep, opdat ik het nog eens kon terugluisteren. Toch haalde ik een mini-dictafoon, die ik kort tevoren voor interviews had gekregen, te voorschijn en stapte ik weer op Heer Kater af.
"Hoe lijkt het Ollie, doe je nog even als een Chinees?"
Hij deed even zijn kop scheef, scheen er eerst over te willen denken, maar zei toen opnieuw:
"Ràààng ràààng, lòòòng lòòòng, jèèèng jèèèng."
Bij die beide keren is het helaas gebleven. Maar het is, gelukkig wel, magnetofonisch gedocumenteerd.

"Prettig weekend" wenste de klant ons graag toe

Herhaling van steeds maar weer hetzelfde
Hoewel de man zelden op maandag kwam, aangezien hij dan 'op reis' was, kregen we de enkele keer dat hij de boekwinkel tijdens de middag van die eerste werkdag van de week bezocht, reeds enkele keren te horen:
"Als ik deze week niet weerkom, prettig weekend."
Wij negeerden die mededeling maar, aangezien we in vijfennegentig van de honderd gevallen ervan konden uitgaan dat hij nog zo'n twintig keer die week acte de présence zou geven en altijd weer, bij het verlaten van de zaak, even enthousiast "Prettig weekend" zou kraaien.
Zoals het toeval speelt, gebeurde het tijdens een zaterdagavond dat de Duitse televisie een oorspronkelijk Engels toneelstuk uitzond dat in de Duitse versie Schönes Wochenende heette, en vanzelsprekend in die dagen in de Nederlandse radiogidsen met de Nederlandse titel werd aangeduid: Prettig weekend.
Ik kon de verleiding niet weerstaan en vertelde de man bij de eerstvolgende gelegenheid dat ik tijdens het weekeinde het toneelstuk Prettig weekend had gezien, en ik knoopte daaraan de vraag vast of hij er misschien in had meegespeeld, want die ene man met weinig haar — een krans om een relatief fors hoofd — zei steeds maar weer "Prettig weekend."
"Nee," vertelde de man vol overtuiging, "mijn ouders hebben geen televisie."
"Ja, maar zonder een eigen toestel thuis kun je toch wel in een toneelstuk meespelen?"
"Nee," riposterde hij, "dat gaat niet, want dat kan ik niet aan de ogen hebben."
Ik probeerde het nog maar eens, en beschreef gedetailleerd de man die maar steeds "Prettig weekend" zou hebben geroepen.
"Nou," zei hij, "dan kan ik dat al helemaal niet geweest zijn, want dat zeg ik nooit, jong!"

maandag 8 december 2008

Een interview in het park

Hond en mens
Zo'n tien jaar geleden werd ik in het tamelijk uitgestrekte park dat als groene long tegen het centrum van onze stad ligt — fietsend met onze toen enige hond: Joris — staande gehouden door een viertal jongedames met het verzoek enige vragen te beantwoorden over bij elkaar horende hond(en) en mens(en).
Ter inleiding vertelden de studentes dat ze zich specifiek richtten op die combinaties van mens en dier welke op het eerste gezicht iets uitstraalden van gelijkheid. Het feit dat Joris vrijwel geheel zwart was en ikzelf ook in het zwart was gekleed: schoenen, pak, jas en hoed, vormde de directe aanleiding voor het verzoek. Alleen de witte wollen sjaal vormde een klein, maar opvallend contrast.


Alle vragen die werden gesteld waren zinvol voor het verkrijgen van een totaalbeeld van de interactie tussen dat dier en die begeleider. Deze jongedames deden drie weken achtereen zo'n onderzoek voor een scriptie, die ze voor hun studie aan de pedagogische academie moesten schrijven.

Algemene opmerkingen
De laatste vraag luidde of ik nog een algemene opmerking had die in de onclusies kon worden 'meegenomen'.
"Zeker wel. Van de mensen die zich in gezelschap van meestal (een) eigen hond(en) in het openbaar begeven, heeft negentig procent geen notie van honden."
Men weet meeestal niet eens hoe het eigen dier in elkaar steekt, dus in combinatie met anders gestructureerde dieren weet bijna niemand van hen hoe in een uitzonderlijke situatie moet worden optreden. De meesten kennen het verschil niet eens tussen een opgetogen en een agressief blaffen, dan wel grommen bij de eigen hond.
Hoewel ik daarop een tamelijk relativerende reactie verwachtte, kreeg ik het volgende te horen:
"Als u dit had gezegd tijdens de eerste ochtend dat we hier stonden, zouden we het erg overdreven hebben gevonden. Nu we hier bijna drie weken staan, geloven we dat het zelfs wel vijfennegentig procent is dat geen verstand van honden heeft. Het is nauwelijks te geloven wat we hier allemaal te zien krijgen."
__________
Foto: Joris (1992-2005) was een kruising van een Tervurense herder met een Schotse collie.

zondag 7 december 2008

Een plots verdwenen boek met 'liefdesplaatjes'

Laatste kwartier
Het was op een doordeweekse dag in het jaar 1965; het liep al tegen winkelsluitingstijd. Ik was even het portiek ingelopen om te zien hoe druk het nog buiten op straat was. Net voordat ik weer naar binnen stapte, zag ik dat een stander in de etalage bij de deur leeg was en daarom plaatste ik daar, tussen alle goedkope, antiquarische en veel aanbiedingsboeken, iets duurders: het eerste deel van een reeks van vier waarvan alle delen de titel Love's Picture Book droegen, en die reeds toen het forse bedrag van ƒ 24,50 per deel moesten opleveren. Dat bedrag werd niet alleen maar subjectief als erg hoog ervaren, maar had eveneens objectief voor vraagtekens moeten zorgen. Voor dat bedrag kon je toen bij ons in de zaak ook vijftig verschillende boeken — à raison van 49 cent per stuk — aanschaffen. Maar binnen al dan niet erg serieus bedoelde literatuur over klassieke kunsten kon men toentertijd heel wat meer erotisch gewaagde voorstellingen verhandelen dan zonder het epitheton ornans kunstzinnig. Fraai gedrukt waren die boeken wel, zij het van binnen uitsluitend in zwart/wit. Ze werden dan ook alleen maar door mannen gekocht; daarom mocht je er van uitgaan dat die er geheel andere bedoelingen mee hadden dan het ondergaan van een kunstbeleving. Toch bestond daarvoor een relatief redelijke belangstelling.

Bij het scheiden van de markt
Er was al geen klant meer in de winkel en ik maakte aanstalten al die handelingen te verrichten, welke gebruikelijk en noodzakelijk waren voordat ik de verlichting op de nachtstand schakelde en de zaak kon verlaten. Op het laatste moment kwam er toch nog een van de vaste klanten binnen, die uit één van zijn vaste categorieën een boek koos, maar mij, met dat exemplaar in de hand, naar een andere titel vroeg. Die was weliswaar voorradig, maar daarvoor moest ik toch even naar de opslag in een van de drie kamers achter de winkel. Het boek was heel snel gevonden, en de klant rekende af. Achter hem deed ik de winkeldeur van binnen op slot en verliet ik de zaak via de achterdeur omdat ik nog iets moest meenemen dat in het magazijn stond.

Verrassing
De volgende ochtend betrad ik de winkel via de voordeur en tijdens het omdraaien van de sleutel verbaasde mij de opnieuw lege stander in de etalage, direct naast de ingang. Na enig nadenken besloot ik dat het maar één ding kon betekenen: die laatste klant van de vorige dag moest het bewuste exempaar van Love's Picture Book wel hebben ingepikt. Dat zou ik hem te gelegener tijd nog wel even inpeperen. Maar de vaste cliënt was opeens minder trouw. Normaal gesproken kwam de man gemiddeld eens per week, maar plots liet hij zich niet meer zien. Na enige maanden kwam hij op een middag weer binnen, en — geheel in tegenstelling met zijn gewoonte — liep hij met ferme tred op mij af en begon hij direct te revelen. Daarna koos hij een boek voor een paar gulden en pakte hij zijn portemonnee om te kunnen afrekenen.
"Dat is dan twee vijfennegentig voor dit boek en nog vierentwintig vijftig voor het Love's Picture Book dat u toen uit de etalage heeft gepakt en meegenomen, de laatste keer dat u hier was en ik van achter een boek voor u heb opgehaald," meldde ik droogjes.
De overdonderde koper liep rood aan.
"Hoezo?" vroeg hij quasi verbijsterd. "Ik ben hier een tijd niet meer geweest, maar ik heb de laatste keer gewoon afgerekend."
"Ja," riposteerde ik. "Het gewone boek dat ik van achteren voor u heb opgehaald wel, maar dat dure Love's Picture Book dat u uit de etalage heeft meegenomen, is niet betaald."
De geduimschroefde riep woedend dat het zeker de laatste keer was geweest dat hij iets van mij had gekocht, en dat ik nog wel van zijn advocaat zou horen. "En uw vader ook!" bitste hij.
De man is niet alleen nooit meer in de winkel opgedoken; ik ben hem evenmin ergens weer tegengekomen. Maar een week of drie later lag er, op een ochtend toen ik de zaak binnenstapte, op de mat achter de voordeur, een bruine documenten-envelop met daarin het bewuste exemplaar van Love's Picture Book.

dinsdag 25 november 2008

Buurmeisje Nancy en haar moeder, oftewel: Boeken als oud papier

Twee katers, één hond
Naast het wezen op twee benen bestond het gezin uit een husky, Bor, en twee zwart-witte katers, Pussycat en Kater Mikesch, die veelal Dikke Mik werd genoemd. Een van de buurmeisjes — ze zal een jaar of tien geweest zijn — uit een flatgebouw achter ons haalde zowel de hond als de beide katten graag aan, en op een gegeven moment vroeg ze me of zij die katten en Bor eens te eten mocht geven. De drie viervoeters lieten zich het tussendoortje extra goed smaken.


Eenmaal binnen slaakte ze een kreet van verrukking, zo mooi vond ze de grote boekenwand. Het leek haar heerlijk om zoveel te lezen te hebben, en voegde aan haar bewonderende woorden nog toe: "Dat wil ik later ook."
Soms beklaagde ze zich over de overdreven netheid van haar moeder, die zich zelfs uitstrekte tot haar kamer. "Voordat ik ga slapen moet alles onder het bed verdwijnen, want dat vindt ze niet gezellig. En ik heb helemaal geen rommel maar alleen goed speelgoed en zo. Nog een geluk dat ze me voor mijn kamer een eigen televisie hebben gegeven, anders moest ik ook nog al die stomme programma's zien waar mijn ouders naar kijken."
Een paar maanden later schoot ze me weer eens aan, en zei:
"Ik moet u iets bekennen; ik heb iets gedaan dat eigenlijk niet mag. Laatst zag ik dat u in de bus stapte en toen heb ik tegen mijn moeder gezegd: 'Kom nou eens mee, dan kun je aan de achterkant van het huis door het raam zien dat Bor heel goed met katten kan omgaan, want die liggen met zijn drieën in een grote mand, en dan kun je meteen eens zien hoe gezellig al die boeken zijn.'


Mijn moeder is met me meegegaan en keek even naar binnen. Toen zei ze: 'Nou, als dat mijn man was, dan moest hij al die boeken bij het oud papier doen, want ik wil zulke rommel niet in huis hebben'. Dat mens snapt er ook helemaal niks van."
____________
Afbeeldingen
1. Het Trio anno 1972. Links Pussycat; midden Bor de husky; rechts Kater Mikesch.
2. Een deel van de boeken uit de grote wand van toen.

zondag 23 november 2008

Wim in de zaak, Wim op de berg, Wim aan de top

Klandizie in de boekwinkel
In mijn actieve boekhandelaarstijd, in de jaren zestig van de vorige eeuw, hadden we in de relatief gezien middelgrote winkel met daarin duizenden verschillende titels — dit doordat er van de meeste boeken maar één exemplaar voorradig was in een tweedehandse versie — een heel scala aan klandizie: van de weinig onderwijs genoten hebbende boerenknecht, via de eigenaren van eenmanszaken in de provincie, tot en met professoren van onze rijksuniversiteit. Doordat de stad Groningen in die tijd nog niet zo rijk gezegend was met antiquariaten — heel strikt genomen waren dat er in die jaren slechts twee —, zag je onder de 'klassieke snuffelaars' veelvuldig dezelfde gezichten, en onder hen bevonden zich ook studenten, die zeer gericht naar titels zochten, maar daarnaast bijna altijd ruim de tijd namen om alles of specifieke delen van onze voorraden bij langs te gaan. Sommigen van die studenten hadden de winkel zelf ontdekt, anderen kwamen op aanbeveling van bekenden of zelfs docenten. Doordat er (onder meer tal van gebonden) boeken vanaf 49 cent te koop waren, kwamen er vanzelfsprekend tevens veel scholieren, boekenminnende en dito verzamelende onderwijzers, docenten aan middelbare scholen en gymnasia, en zeker niet te vergeten, diverse dominees, voornamelijk uit de eigen provincie. Vrijwel alle vertegenwoordigers van die laatstgenoemde categorie namen doorgaans ruim de tijd voor een praatje over vooral algemeen-culturele onderwerpen, waarbij hun theologische thema's weliswaar geen taboe vormden, maar die evenmin erg nadrukkelijk werden belicht. Je kende die mensen allen van naam, je wist van hun standplaats en was geïnformeerd over delen van hun bibliotheek en in een enkel geval zelfs over de houtsoort en de structuur van de kasten waarin al die boeken een plaats vonden, en welke elementen zonder uitzondering het predikaat zeer interessant verdienden.

Toenmalige studenten
Enkelen van die vele studenten, die veelvuldig de winkel bezochten, huldigden hetzelfde principe als de dominees en daardoor kwam je ook verder met hen in gesprek dan alleen over het weer en andere alledaagse zaken. Een enkeling van hen kom ik, na bijna een halve eeuw, nog steeds tegen: de een is in dienst van de universiteit als wetenschappelijk medewerker, een ander is als psycholoog aan die hogeschool verbonden en wordt door de regionale en landelijke televisiezenders in diverse situaties naar zijn mening gevraagd. Onder hen bevond zich ook een blonde, naar het uiterlijk te oordelen Friese jongeman, die ook bijna altijd graag even bleef praten, en die — zo bleek korte tijd later — economie studeerde aan de Groningse Universiteit en daar in 1965 is gepromoveerd. Via mijn bevriende buurman Eppo Veldkamp van de wijnhandel een paar deuren verder, die de man eveneens als klant had, vernam ik wie die beschaafde — 's winters steevast in een montycoat geklede, altijd kalme en in heel wat meer dan één opzicht uitstekend articulerende — persoon was: Wim Duisenberg heette hij.
In de tweede helft van de jaren zestig was de man weliswaar uit mijn klantenkring en daarmee uit mijn directe blikveld verdwenen, maar daarin keerde hij terug op het televisiescherm als hem weer eens om uitleg of een commentaar werd gevraagd met betrekking tot financieel-economische zaken of kwesties die te maken hadden met de in die periode toch nog redelijk progressieve sociaal-democratie in de sfeer van Joop den Uyl.

Tegenlicht-Portret
De komende week zendt het digitale kanaal-met-die-intens-dwaze-naam Holland Doc een zogenaamd Tegenlicht-portret uit van Willem Frederik Duisenberg (1935-2005). Dit werd gerealiseerd naar aanleiding van zijn afscheid als president van de Europese Centrale Bank. De camera volgt Duisenberg gedurende de laatste maanden van zijn presidentschap. Het is een portret geworden van de financieel-economische expert tijdens zijn werk, maar de privépersoon Wim Duisenberg wordt daarbij niet vergeten.

Uitzendtijden
Dinsdag 25 november om 17:40 uur
Woensdag 26 november om 23:45 uur
Donderdag 27 november om 15:15 uur
Vrijdag 28 november om 20:45 uur

vrijdag 24 oktober 2008

Een driftig tierende boekhandelbezoekster zorgde in 1966 en 1967 voor opschudding

Verbijstering
Het was op een zaterdagochtend in 1966 in de boekwinkel in één van de toen nog zeer drukke winkelstraten van Groningen. Om een uur of elf stapte een in bontjas gehuld wezen binnen en drong zich tussen de klanten die stonden te wachten om te worden geholpen, en middenin het gesprek dat ik met een echtpaar voerde dat de ingepakte stapel boeken in een tas probeerde te doen en nog één en ander vroeg, riep de nieuwgekomene met flinke stemverheffing wat ze dan wel precies wilde. Ik wees haar erop dat ze even geduld moest hebben, aangezien de andere mensen vóór haar aan de beurt waren.
Totale verbijstering maakte zich direct van haar meester en haar gelaatstrekken getuigden daarvan alsof ze dit al heel veel hadden moeten uitdrukken.
"Vuile rotjood!" bulderde ze.
Zonder nadenken opende ik de winkeldeur en terwijl ik haar aan een elleboog met enige drang naar buiten duwde, liet ik dat vergezeld gaan van de mededeling dat er in onze winkel geen ruimte was voor mensen die Joden beledigden.
Ze bleef maar razen en tieren, doch daarop reageerde niemand van de aanwezige klanten en ikzelf evenmin, hetgeen ertoe leidde dat ze na enkele minuten, echter duidelijk met tegenzin, het portiek verliet.

Dwangneurose
Ongeveer twee weken later was ik verdiept in een manuscript van één onzer vertalers; een iewat warrige zinsconstructie zorgde ervoor dat ik niet direct opkeek toen er weer een klant binnenkwam.
"Mag ik hier wat rondkijken?" vroeg een geaffecteerde stem.
"Maar natuurlijk."
"Nou, laatst heb je me eruit gebonjourd."
Ik keek op en zag wie er was binnengekomen.
"Dan weer eruit!" bitste ik haar toe.
"Vui-le rot-jood, vui-le rot-jood," scandeerde ze.
Langzaam maar gedecideerd stapte ik op haar af en met een zeer dreigende blik slaagde ik erin dat ze achterwaarts de winkel verliet. In het portiek bleef ze zodanig tieren — bandiezŋ heet dat in het Gronings — dat ik het nodig vond haar verder achterwaarts, richting trottoir te dwingen door steeds een pas nader te komen, en toen ze toch bleef staan en riep "Hij is en blijft een vuile rotjood", deed ik een onverhoedse stap extra en stampte heel hard met mijn rechtervoet. "O god," riep ze. "Hij is nog gek ook."
Intussen waren er mensen blijven staan, waarvan een enkeling het tafereel hoofdschuddend had aangezien. Eén mevrouw volgde mij de winkel in en vertelde dat het tierende wezen al tijden behoorlijk wonderlijk gedrag vertoonde.
"Begrijpen doe je het niet," vertelde ze. "Zij was zelf met een Jood getrouwd en had een heel goed huwelijk. Toen die man dood was, voelde ze zich heel eenzaam zonder hem. Dus waarom ze anderen voor rotjood uitscheldt . . . . ."

Oliebollen
Een tijdlang zag en hoorde ik haar niet, alleen vernam ik dat ze bij anderen haar beklag over mij had gedaan en allerlei dreigingen met politie en justitie had geuit, omdat ik verplicht zou zijn haar in de winkel toe te laten.
In december liep ik met mijn vrouw in een andere winkelstraat en daar liep ze, etend uit een zak vol oliebollen. Op het laatste moment, toen ze net een ferme beet had gedaan, zag ze me toch nog. Het stuk oliebol viel uit haar mond in de open zak.
"O god," riep ze doodongelukkig. "Daar heb je hem ook!"
Mijn vrouw hoorde onmiddellijk aan de stem wie die mevrouw moest zijn, zo duidelijk had ik haar kunnen imiteren. We liepen maar snel gewoon door, in de hoop dat ze door dit incident niet geprikkeld werd de boekwinkel snel weer te bezoeken.

Zomerdag
Het zal een half jaar later geweest zijn, tijdens een mooie zomerdag, dat ik weer eens zeer ingespannen met een niet al te best gedeelte van een manuscript bezig was in een poging er toch nog enigszins aanvaardbaar Nederlands van te maken. Er was geen klant in de winkel, die middag. Het weer was zodanig dat bijna niemand zich genoopt voelde een boekhandel te bezoeken. Toch hoorde ik in het portiek wat geschuifel en gemompel en via een hoog maar smal zijraam kon ik uit mijn ene ooghoek zien wie er aankwam. En ja hoor, daar maakte ze al geluiden met de klikkende deuropener.
"Hallo," klonk het voorzichtig. "Ik kom binnen, hoor."
Ik liet me niet uitdagen, aangezien ik absoluut geen zin had in haar aanwezigheid, haar getreiter, haar provocerende houding en het krankzinnige gescheld.
Kort tevoren had ik de langste toonbank in de winkel aan een zijde van een korte ketting voorzien zodat niet iedereen daar direct na binnentreden achter kon komen, maar eerst toch flink wat meters moest omlopen. Dat had dagelijks voordelen, maar zorgde er tevens voor dat ik toen niet zo snel als wellicht gewenst bij de winkeldeur kon komen.
Intussen was ze binnengestapt en met het hoofd gebogen naar links keek ze of ik haar wel zag.
"Ach, nu is hij ook al doof," zei ze meewarig. "Hallo, ben je doof?"
Ik was vast van plan haar behoorlijk te laten schrikken, maar hoe ik dat zo hevig zou kunnen realiseren dat het effectief kon zijn, wist ik nog niet, al besefte ik dat ze eerst dichterbij moest zijn. Daarom deed ik gewoon of ik verderging met het redigeren van de tekst in het manuscript.
"Oehoe," klonk het, alweer dichterbij. "Hoor je me niet? Hij zal toch niet echt doof zijn?"
Door het opnieuw uitblijven van een reactie mijnerzijds had ze nu de zevenmijlsdurflaarzen aangetrokken en stond ze aan de andere kant van de brede toonbank, direct tegenover me.
"Ik dacht: ik kom nog maar even," zei ze. "Hoor je me echt niet?"
Kwasi-impulsief boog ik me naar voren en deed alsof ik met tien nagels haar gezicht wilde openkrabben. Tegelijkertijd krijste ik haar toe. Ze deinsde terug en riep geschrokken:
"O god, hij is echt gek!"
Achterwaarts verliet ze de winkel en in het portiek krijste ze nog menigmaal, daarbij steeds weer ineenkrimpend:
"VUI-LE ROT-JOOD!"
Daarna heb ik haar nooit meer gezien.

vrijdag 17 oktober 2008

"Hedwig B. van de Commissie" bezwoer de geesten

In de prehistorie, tussen 1970 en 1975, heb ik enige jaren voor de uitgeverij van de Europese Commissie te Luxemburg gewerkt, zowel in die stad ten kantore als in andere landen bij uitgevers van boeken en of kranten, dan wel een combinatie daarvan, ten einde aldaar redactioneel noodzakelijke werkzaamheden te verrichten in en om projecten, die door de uitgeverijen in kwestie werden gerealiseerd in opdracht van 'Luxemburg'.
Dat soort leven had wel een nadeel, aangezien ik geruime tijd van de contractperiodes uit koffers leefde in hotels en/of pensions, maar daartegenover stond het grote voordeel dat ik in die buitenlandse steden het cultuurleven kon meepikken.
Zulke dienstreizen werden voorbereid door ene Hedwig B., die de Planning deed. Ze was een tamelijk buitenissig wezen, hetgeen uit tal van erg dwaze en, mijns inziens hier en daar zelfs criminele, handelingen bleek. Dat ze in haar kantoor met de rug naar de deur zat, opdat ze via een vergrotende scheerspiegel op haar bureau de boze geesten kon bezweren die van de gelegenheid gebruik maakten om mee haar kamer binnen te komen — à la bonheur, maar dat ze
de boze geesten in een elektrische schrijfmachine meende te kunnen bezweren door een schoteltje water daarover uit te storten, wordt al wat wonderlijker. Toch had ze wel gevoel voor proporties, want in het kader van zo'n exaltatie-moment werd de grote kopieerstraat geblust met een hele emmer water. Dat zou de boze geesten wel leren!
In de lift van het appartementsgebouw waar we tot eind 1973 waren gevestigd, waren met een ring op de roodachtig geverfde wanden SS-runes en swastika's ingekrast; de 'oude freule' Dorothee vertelde me, toen ik eens samen met haar in de lift stond en er een opmerking over maakte, dat zij zelf had gezien hoe HB dat had gedaan, en toen zij haar daarop had aangesproken, zou de daderes openlijk hebben verklaard dat de enige goede tijd die Europa in 'deze eeuw' had gekend, de Hitlertijd was, en dat we daaraan dagelijks dienden te worden herinnerd. Het ging volgens mij aardig veel te ver om ongesactioneerd te blijven. Toch gebeurde er niets. In het gebouw waar de uitgeverij vanaf januari 1974 was gevestigd, waren de liften voorzien van wanden uit lichtmetaal, dat krasbestendig was.
Doch dat was nog lang niet alles: Hedwig B. was behept met een conglomeraat van geestelijke defecttoestanden, en of die nu op endogene dan wel op exogene grondslag waren, weet ik niet — ik heb elk contact met haar al die tijd kunnen mijden.
Wel moet ze iets van enkele heren in de 'hogere echelons' hebben geweten, aangezien deze onmiddellijk kwamen aangerend toen bekend werd dat ze zich in de kamer met de kopieerstraat had opgesloten. De grote baas van de gehele uitgeverij en de chef van de verdieping Éditions lagen beiden op de knieën in de gang op de deur van de kopieerkamer te bonzen: "Hedwig, bitte komm raus . . . . . mach doch keine Geschichten."
Het liep weer met een sisser af, en dat gaf onze eigen nazi-dame de gelegenheid zich elders en nog weer anders te manifesteren. In de gehele staat Luxemburg waren in die dagen slechts twee kilometer autosnelweg, die vanaf een kruispunt aan de rand van het centrum van de stad naar buiten liepen, onder meer langs de 'wolkenkrabber' van het Europese Parlement en andere gebouwen behorende tot de Institutions européennes.
Na een middagmaal in het centrum begaf Hedwig B. zich ook vanaf dat kruispunt richting Plateau de Kirchberg. Al direct werd ze door een andere auto ingehaald. Dat vormde aanleiding voor het geven van plankgas. Binnen luttele seconden was Hedwig B. weer degene die voorop reed. Iets verderop zette ze haar voiture stil, ging midden op de weg staan en maakte verkeersagent-gebaren. De verbijsterde andere weggebruiker draaide het raampje naar beneden en kreeg te horen: "Ik ben Hedwig B. van de Europese Commissie en ik word op de autosnelweg niet ingehaald."

zondag 5 oktober 2008

Een plaag in mensengedaante: Oma

Vakkennis
Begin jaren zestig van de vorige eeuw beheerde de schoonmoeder van mijn eerste uitgever — die zelf en zijn echtgenote elk een tamelijk verschillend gestructureerde boekwinkel in Groningen dreven — een tot de 'maatschappij' van haar kinderen behorende, maar op nog weer andere leest geschoeide, boekhandel in de Friese hoofdstad. Weliswaar wist ze binnen korte tijd een redelijke klantenkring op te bouwen, maar daarin slaagde ze helaas niet door het betere boek te promoten. Tijdschriften en weekbladen, alsook naturistenpublicaties en aanverwante uitgaven moesten vooral het geld in de winkellade brengen. Daarnaast verkocht ze restantpartijen, die haar schoonzoon wist te bemachtigen door zijn contacten met tal van uitgeverijen, grossiers en de toen grootste ramsj-handelsman in bedrukt papier— in die dagen zonder echte concurrentie in ons land.
Doordat de winkel in Leeuwarden redelijk liep, meende 'Oma' dat dat kwam door haar vakkennis, die ze dan ook zo dominant presenteerde dat menigeen geloofde dat ze heel belezen was. De kinderen wisten wel beter: "Bijna alles wat ze heeft gelezen, haalt ze door elkaar." En dat bleek ook met enige regelmaat. Als ze eens vroeg hoe iemand van de op dat moment aanwezigen dacht dat iets zich zou ontwikkelen en haar schoonzoon daarop reageerde met: "Als ik een spel kaarten had, kon ik het je vertellen", besefte ze niet dat hij een grap maakte, en brieste zij onmiddellijk dat zoiets allemaal lariekoek was en wees ze de aandachtige toehoorders terecht: "Lees Vestdijk er maar op na. Over astrologie en astronomie, dan weet je dat het onzin is."

Uitzinnige dominantie
Haar vergaande onredelijkheid bleek eveneens toen de kinderen een oude pastorie op het Groninger platteland hadden gekocht, gelegen op een terp met aangrenzend een heel oud, zij het ietwat verwaarloosd, kerkje. Oma kreeg daar een grote eigen kamer waar ze zich veelal terugtrok, maar soms, als ze een van haar befaamde dwarse buien had, kwam ze erbij als de kinderen bezoek hadden. Er hoefde maar een begrip te vallen dat ze niet kende, of een opmerking die ze niet begreep en onmiddellijk nam ze het heft in handen en overvleugelde ze de kinderen, en als ze niet gelijk kreeg van het bezoek, werd de zaak afgedaan met de mededeling dat ze absoluut niet kon begrijpen dat de kinderen "met zulke domme mensen willen omgaan."
Soms werd het de kinderen echter teveel en reageerde één van beiden, ondanks het besef dat dat tot hoogoplopende scènes zou leiden. Maar mede om het bezoek enigszins de indruk te geven dat ze er zelf ook niet gelukkig mee waren, zei één van de beiden dan: "Bij ons heeft Oma gewoon gelijk, omdat ze dat zelf heeft vastgesteld."
"Natuurlijk heb ik altijd gelijk," klonk het dan honend. "Lees Hermans er maar op na."

Gerechtigheid
Over eigendomsrecht had Oma ook zo haar specifieke opvattingen. Als haar dochter de tuin op de terp enigszins ordende en daar nieuwe boompjes plantte, kwam de dominante duivelin erbij staan. Dan zette ze haar handen in de zij en sprak ze de, inmiddels legendarische, woorden: "Als je maar weet dat ik het er allemaal weer uit rop, want dat spul wil ik hier niet hebben." Meestal kwam zo'n opmerking niet als gevolg van een afkeer van al het geplante, maar simpelweg om tegen dochterlief te ageren.
Het werd de kinderen soms echt al te veel en dan vertrokken ze maar weer enige tijd naar hun onderkomen in de Stad. Na een paar weken gingen ze toch maar weer kijken. Meestentijds kwam daarop geen uitzonderlijke reactie van de zijde van de Baas van 't Spul en werd er eerst een tijd gezwegen, maar na enige tijd werd er dan toch weer relatief gewoon geleefd. Het is echter ook wel eens gebeurd dat Oma bij hun komst in de deuropening stond, met de handen in de zij, en met gestrekte arm 'de jeugd' zijn plaats wees met — luid uitgalmend— "Ga van mijn gerechtigheid af!"
Doordat het echtpaar heel goed wist hoe het er dan in de schedelpan van (schoon)moeder aan toe ging, dropen de beiden — om nog erger te voorkomen — eerst maar weer af.
Zelf heb ik ook de nodige onbehoorlijke uitingen meegemaakt, die uit haar extreme waanvoorstellingen voortsproten. Maar dat vormt een verhaal op zich.
__________
Meer over deze Oma is (later) te vinden op onze zustersite Tempel der Anekdoten.

donderdag 25 september 2008

De markante kostwinning van Berend Knol

Berend Knol kwam vrijwel elke dag bij ons in de boekwinkel om met een aardige korting flink wat boekjes en aanverwants in te slaan, met de bedoeling om daarmee zelf handel te drijven en op die manier zijn uitermate karige bestaan toch nog marginaal te verbeteren. Daartoe reisde hij vooral naar Delfzijl om daar op de schepen zijn lectuur aan te bieden in ruil voor een redelijk bedrag. Nog liever dreef hij echte ruilhandel, zoals met sigaretten, en helemaal als die van in ons land niet of nauwelijks bekende, zelden of nooit via de normale kanalen verkrijgbare, merken waren. Dan verdiende hij zeker het dubbele van wat hij normaal gesproken aan winst kon opstrijken. Want voor zulke rookartikelen had hij in diverse café's en de toenmalige Wachtkamer voor de bussen bij het al net zo toenmalige Hoofdstation diverse klanten, die maar wat graag een veelvoud van zijn voorraden hadden afgenomen.
Slechts bij tussenpozen lukte het Berend om met tassen vol andere artikelen van de diverse schepen in Delfzijl naar onze stad terug te keren. Een enkele keer had hij zelfs een echte meevaller. De meeste schepen lagen er een halve dag of iets langer, maar af en toe lag zo'n schip er een paar dagen en dan gebeurde het ook wel dat een kapitein of andere rangoudste hem een bestelling meegaf, en heel soms kreeg hij dan de toevoeging "Het maakt niet uit wat het kost. Die boeken wil ik graag." En dan verdiende hij een paar keer echt goed, want uit blijdschap over de gelukte transactie stopte een enkele zeeman hem dan naast het afgesproken bedrag wat extra toe: rokerij of een paar rijksdaalders.
Die Berend had een uitstekend gevoel voor humor en hij slaagde er dan ook dikwijls in mensen dingen te laten geloven, die volstrekt niet mogelijk, dan wel zeer onwaarschijnlijk, waren. Dat lukte hem vooral doordat hij in staat was doodernstig te blijven kijken. Hij kwam af en toe met prachtige verhalen over situaties van tien jaar eerder of zelfs langer geleden. Het mooiste verhaal uit zijn koker was het volgende.
Berend was 'in Indië' geweest, en nadat die diensttijd erop zat en hij naar Nederland terugkeerde, wilde hij eerst zijn ouders in Friesland bezoeken. Tijdens zijn afwezigheid was er in het dorp een nieuwe dominee gekomen die nog bezig was alle parochianen te bezoeken, en zoals het toeval dan speelt, zat die dominee aan de koffie bij Berends ouders toen hij weer thuiskwam. Het gesprek van de dominee met de ouders was nog niet op 'de kinderen' gekomen, zodat Berend voor de eerwaarde een nog onbeschreven blad vormde. Vriendelijk bedoeld, maar toch ietwat uit de hoogte had dominee's vraag geklonken: "En, jongeman, wat doe jij voor de kost?"
"Ik ben stamhoofd op Kaloe Lappie," antwoordde Berend spontaan.
"Ooo, wat interessant," reageerde de zielenherder geïmponeerd.

dinsdag 23 september 2008

Alles wat u voelt, denkt of wilt weten . . . . .

Gevoeligheden
In de beginjaren van mijn boekhandels- en uitgeverstijd in Groningen — en dat is inmiddels alweer ruim vier decennia geleden — zag ik op een zeer rustige namiddag in de vroege herfst van 1964 een kleine, magere, gedrongen man zeer nadrukkelijk elk boek in de etalage aan de straatkant bestuderen, om vervolgens heel langzaam verder te lopen in de richting van het portiek en aldaar verder te bezien wat de uitstallingsruimte te bieden had. Hij maakte de indruk dat hem niet één zichtbare titel op een boek mocht ontgaan. Het zal al met al een half uur hebben geduurd voordat de man de winkel binnenkwam, een korte groet mompelde en vroeg of hij mij kon consulteren.
"Meneer," zei hij ietwat dreinend-plechtig, en hij wees in de richting van de betonnen steunbalken overdwars, die mijn oudere collega al jaren eerder door een reclameschilder van — met grote letters, goed leesbare — spreuken had laten voorzien. "Nu staat daar een spreuk: Alles wat u voelt, denkt of wilt weten, het is in boeken te vinden. — Ik heb aan u de vraag: Heeft u ook een boekje over het gevoelsleven van een mier?"
"Helaas kan ik u daar niet aan helpen."
"Meneer," zei de man, nog gedecideerder dan tevoren. "Dan mag u die spreuk daar niet hebben staan."
"Toch wel, hoor," riposteerde ik. "Er staat immers niet bij dat al die boeken hier te vinden zijn."
Zonder verdere woorden liet de man toch merken dat het hem echt niet beviel, en met een afgemeten "Goedemiddag" verdween hij zoals hij was gekomen, nu in omgekeerde richting de etalage aan eenzelfde uitgebreide inspectie onderwerpend.

vrijdag 19 september 2008

De handelsgeest van boekengrossier Han H. (1)

Legenden
Han H. deed al geruime tijd in boeken toen ik, eerst zijdelings bij het vak betrokken raakte omdat ik nog naar het gymasium ging en mijn daadwerkelijke betrokkenheid vooralsnog beperkt moest blijven tot zaterdagmiddagen, schoolvakanties en bijzondere omstandigheden. Maar toen ik eenmaal in het circuit was opgenomen, kwam er steeds meer van en over Han H. los. Hij was een wonderlijk heerschap met diverse verrassende optredens, maar het waren vooral zijn, soms al te pijnlijke, fantasterijen die hem het odium van onbetrouwbaarheid hadden verschaft, en dat kon eigenlijk alleen maar doordat hij zelf in het eenmaal gefabuleerde was gaan geloven.
In de oorlogsjaren woonde Han in de hoofdstad van ons land. In zijn huis was nauwelijks ruimte voor iets anders dan zijn handel: zelfs in de badkuip waren de boeken torenhoog opgestapeld.
Op een dag ontmoette een collega deze Han middenop de Dam. Hij zag al snel dat Han de tranen niet kon bedwingen. Daarom stelde de man al snel de vraag:
"Han, wat is er wel aan de hand?"
Met de nodige moeite antwoordde Han met omfloerste stem:
"De Sicherheitsdienst heeft mijn complete handel in beslag genomen omdat ik drie verboden boekjes had. Maar drie, en toch ben ik alles kwijt.
"Maar Han, je kunt toch opnieuw beginnen!"
"Nee," sprak Han, "daar ben ik nu te oud voor geworden."
Han was toen 28 jaar.

Werkelijkheid
Het zal voor menigeen die het verhaal in die tijd hoorde, vast wel aannemelijk hebben geklonken. Verboden boekjes? Dan viel er met de laarzen dreunende Mofrikanen niet te spotten. Doch de werkelijkheid lag — zoals dat heel dikwijls het geval was als Han op het toneel verscheen — wel even anders.
Mede op grond van vaak herhaalde klachten van Hans echtgenote die niet eens meer een bad kon nemen, had Han op een dag het koene besluit genomen zijn hele handel aan de beste en best biedende onder de toenmalige boekhandelaren te verkopen. Die handelaar heeft Han H. daar toen een smak geld voor betaald. Er werd door sommigen die het voor een deel hadden meegemaakt, hardnekkig vastgehouden aan de somma van dertig duizend gulden, maar we mogen, gelet op de periode, aannemen dat het er drieduizend zijn geweest. Kortom: een boel geld.
Han incasseerde dat contant en vertrok ermee naar zijn stamkroeg. Een cirkelend gebaar van zijn rechterhand in de richting van de waard gaf aan dat het vanaf dat moment voor alle aanwezigen vrij drinken werd. De deur van het café ging dan op slot, opdat men verder onder elkaar zou zijn. Goed twee etmalen is de meute in dat café niet alleen figuurlijk doorgezakt, maar op de derde ochtend in de vroegte moest een in alle lichaamsdelen onvaste Han nog wel even met de waard afrekenen. Zelfs dat ging niet meer zoals het had moeten gebeuren, en volgens ooggetuigen hebben diverse anderen flink geholpen met het oprapen van de stapel papiergeld die Han uit handen was gevallen. En zo heeft niet alleen de waard van Hans gelukkige handelshand van een paar dagen tevoren geprofiteerd, doch toen Han richting huis liep, had hij er zelf geen cent meer van over. En daar kon de Sicherheitsdienst, zonder dat deze daar weet van had, een Han ondersteunende rol spelen.

woensdag 6 augustus 2008

Een Tachtiger en diens onbekendheid in de wereld der lezers in de tweede helft van de 20ste eeuw

Advertentieleed
Mijn anderhalve generatie oudere collega JB bedacht in 1964 weer eens een stunt voor de advertentie in het stedelijke huis-aan-huisblad met een toenmalige monopoliestatus. De acquisiteur, een rustige, sympathieke man die echter niet kon worden beschuldigd het buskruit of iets soortgelijks te hebben ontdekt, kwam met enige regelmaat even een praatje maken, om op die manier het waakvlammetje onzer belangstelling flakkerende te houden. Hij kon goed praten en hij kon evenzeer luisteren, maar niet elke grap begreep hij. Tweemaal per jaar kon dezelfde 'grap' als deze niet beide keren van dezelfde persoon kwam. Dus vertelden JB en ik, ieder afwisselend, eens per jaar dat het niet gekker moest worden "met die krant". — "Meneer D, als dat nu zo verdergaat, zeg ik mijn abonnement op uw krant op." Meneer D rechtte dan altijd zijn schouders en keek heel plechtig als hij ons van een onmiskenbaar feit op de hoogte stelde, met vanzelfsprekend in de analen opgenomen woorden: "Wij kennen het systeem van abonnees niet."
Een feit overigens dat op vele van — ik denk zelfs al — die bladen in ons land en elders van toepassing was.

Enfin, JB die een grote voorliefde koesterde voor de schrijfsels van de Tachtigers — welke reeds toen grotendeels waren vergeten — wilde wel eens zien hoeveel mensen de twee navolgende dichtregels konden thuisbrengen:

"Zoals de vlam het hout mint dat zij verteert
Zo minde God mij die mijn vlees verteerde"

Dit liet hij zo in de advertentie opnemen met de toevoeging dat de eerste die op de dag na verschijnen van de huis-aan-huiskrant met de juiste naam van de dichter kwam, voor tien gulden aan boeken mocht uitzoeken.
Het bleef op die bewuste donderdag in de jaren zestig van de vorige eeuw op het punt van de Tachtigers heel stil in onze winkel. Om twee minuten vóór zes stonden we al bij de voordeur om deze af te sluiten, toen er iemand op een luxe fiets met nog glimmende trommelremmen het portiek in kwam, zijn tweewieler tegen de etalageruit plaatste, en vervolgens geheel buiten adem de winkel binnenstapte.
"Is het Homerus misschien?" kon hij nog net uitbrengen voordat hij verder naar lucht hapte.
"Neen," antwoordden JB en ik uit één mond.
"Had ik dat nu maar geweten," zuchtte de man, "dan had ik me niet helemaal uit Haren een ongeluk hoeven te trappen om hier nog voor zessen aan te komen."
JB vroeg toen of de man nog wilde weten van wie de bewuste tekst was. — Ja, dat wel.
"Van Hein Boeken."
"Nooit van gehoord," sprak de man teleurgesteld.
__________
Hein Boeken (1861-1933) schreef boven de twee bewuste regels de cursieve regel:

De blinde en melaatse Violane spreekt:

Zoals de vlam het hout mint dat zij verteert
Zo minde God mij die mijn vlees verteerde
En mij in d'oogen van dien man verneerde
Die tot zijn liefste zoet mij had begeerd
___________
Foto: Hein Boeken te Ede; portret door Willem Witsen. (Collectie Prentenkabinet/Studie en Documentatie Centrum voor Fotografie (SDCF), Universiteit Leiden, inv.nr. E.149 .)

zondag 3 februari 2008

Meneer Da Costa uit Bedum, een nieuwe en altijd opnieuw extra late, donderdagse boekenklant

Het is inmiddels alweer bijna een halve eeuw geleden, om exact te zijn 45 jaar, in de tijd dat ik net was begonnen dagelijks om negen uur de kleurrijke en veelzijdige, niet al te grote boekwinkel te openen en om zes uur te sluiten.
De tamelijk forse man kwam de eerste keer op een donderdagavond nog snel binnen toen ik net de laatste klant had geholpen en deze de winkel verliet. Engelse pockets zocht hij. Na ongeveer twintig minuten kwam hij met tien aanzetten, waarvoor hij tezamen vijf gulden moest neertellen.
Vanaf die donderdag kwam hij iedere week weer, steeds op het laatste moment. Een enkele keer kwam hij ook op zaterdagochtend en dan nam hij echt ruim de tijd om zo goed moelijk aan zijn boekenwensen te voldoen. Eén donderdagavond kwam hij nog de winkel binnen op het moment dat ik de jas al aan had en net de grote schakelaar voor het avond- en nachtlicht zou 'omgooien'. Toen vond ik het nodig hem te vragen om in het vervolg wat vroeger te komen. Dat ging echter niet. Hij woonde in Bedum, op bijna tien kilometer afstand van onze winkel, kwam om half zes thuis van zijn werk en haastte zich dan op zijn bromfiets richting Stad. Juist deze dag stond er een felle wind en hij had de pech dat hij daar tegenin moest.

Doordat de oudere collega, die de man overigens zelden trof, aangezien hij veel vroeger naar huis ging dan ik — hij woonde vooral buiten de Stad en wilde zoveel mogelijk voor de grote stroom aan zijn — en ikzelf best begrip voor zo'n situatie hadden en de man altijd weer met een stapel boeken vertrok, wilden we geen spelbrekers zijn.
Kort daarna kwam hij eens bij het afrekenen tot de conclusie dat hij in de haast zijn portemonnee thuis had laten liggen. Toch wilde hij, als fervent lezer, graag de boeken mee hebben. "Mijn naam is Da Costa," zei hij. Die dag waren de collega en ik beiden in de zaak, en uit één mond vroegen we:
"Nog familie?"
Hij keek verbaasd-stralend.
"Hij was mijn overgrootvader," zei hij. "In uw vak is de naam natuurlijk wel een begrip, maar verder is er nu toch bijna niemand meer die weet wie hij was. Ik ken zelf nog wel diverse van zijn gedichten uit mijn hoofd."
Ik keek de man eens goed aan en concludeerde dat hij wel enige gelijkenis met de ooit grote vaderlandse dichter vertoonde. Hij knikte instemmend en meldde dat hij dat veel vaker te horen gekregen had.

Korte tijd daarna kwam hij ook nog weer op een zaterdagochtend. Bij mij zat een buurman van enkele deuren verder, de eigenaar van de kantoormachinehandel aldaar. De beide heren begroetten elkaar opgetogen, spraken nog wat over een schrijfmachine en ook over algemeenheden. Daarna ging de achterkleinzoon weer op zoek in de relatief grote hoeveelheid Engelse pockets. Nadat hij was vertrokken, vertelde de buurman dat hij enige tijd daarvoor een schrijfmachine bij deze Da Costa in Bedum had afgeleverd.
"Een heel bijzondere man. Je zou hem eens moeten bezoeken. Hij zal dat zeker op prijs stellen en voor iemand met jouw vak is het een fascinerende belevenis, dat geef ik je op een briefje. Hj heeft zijn hele ruimte vol met stapels boeken, en op de tafel waar hij zit te lezen, liggen zijn nieuwste aanwinsten. Hij leest veel en er is nauwelijks of geen plaats voor iets anders dan boeken. Hij moet aan diezelde tafel eten. Als het zover is, trekt hij zijn enorme pendellamp naar beneden. Daar heeft hij de benodigdheden bovenop liggen: een kaasstolp, een boterpot, mes en vork, kop en schotel en een verpakt brood. Boeken vormen zijn voornaamste voedsel, als je het mij vraagt."
Een tijdlang bleef de toch al wat oudere, jonge Da Costa op donderdagavond net voor sluitingstijd komen. Plotseling kwam er een einde aan die routine, en hebben we hem nooit meer gezien. De buurman van de kantoormachines kon ons evenmin nader inlichten.