vrijdag 24 oktober 2008

Een driftig tierende boekhandelbezoekster zorgde in 1966 en 1967 voor opschudding

Verbijstering
Het was op een zaterdagochtend in 1966 in de boekwinkel in één van de toen nog zeer drukke winkelstraten van Groningen. Om een uur of elf stapte een in bontjas gehuld wezen binnen en drong zich tussen de klanten die stonden te wachten om te worden geholpen, en middenin het gesprek dat ik met een echtpaar voerde dat de ingepakte stapel boeken in een tas probeerde te doen en nog één en ander vroeg, riep de nieuwgekomene met flinke stemverheffing wat ze dan wel precies wilde. Ik wees haar erop dat ze even geduld moest hebben, aangezien de andere mensen vóór haar aan de beurt waren.
Totale verbijstering maakte zich direct van haar meester en haar gelaatstrekken getuigden daarvan alsof ze dit al heel veel hadden moeten uitdrukken.
"Vuile rotjood!" bulderde ze.
Zonder nadenken opende ik de winkeldeur en terwijl ik haar aan een elleboog met enige drang naar buiten duwde, liet ik dat vergezeld gaan van de mededeling dat er in onze winkel geen ruimte was voor mensen die Joden beledigden.
Ze bleef maar razen en tieren, doch daarop reageerde niemand van de aanwezige klanten en ikzelf evenmin, hetgeen ertoe leidde dat ze na enkele minuten, echter duidelijk met tegenzin, het portiek verliet.

Dwangneurose
Ongeveer twee weken later was ik verdiept in een manuscript van één onzer vertalers; een iewat warrige zinsconstructie zorgde ervoor dat ik niet direct opkeek toen er weer een klant binnenkwam.
"Mag ik hier wat rondkijken?" vroeg een geaffecteerde stem.
"Maar natuurlijk."
"Nou, laatst heb je me eruit gebonjourd."
Ik keek op en zag wie er was binnengekomen.
"Dan weer eruit!" bitste ik haar toe.
"Vui-le rot-jood, vui-le rot-jood," scandeerde ze.
Langzaam maar gedecideerd stapte ik op haar af en met een zeer dreigende blik slaagde ik erin dat ze achterwaarts de winkel verliet. In het portiek bleef ze zodanig tieren — bandiezŋ heet dat in het Gronings — dat ik het nodig vond haar verder achterwaarts, richting trottoir te dwingen door steeds een pas nader te komen, en toen ze toch bleef staan en riep "Hij is en blijft een vuile rotjood", deed ik een onverhoedse stap extra en stampte heel hard met mijn rechtervoet. "O god," riep ze. "Hij is nog gek ook."
Intussen waren er mensen blijven staan, waarvan een enkeling het tafereel hoofdschuddend had aangezien. Eén mevrouw volgde mij de winkel in en vertelde dat het tierende wezen al tijden behoorlijk wonderlijk gedrag vertoonde.
"Begrijpen doe je het niet," vertelde ze. "Zij was zelf met een Jood getrouwd en had een heel goed huwelijk. Toen die man dood was, voelde ze zich heel eenzaam zonder hem. Dus waarom ze anderen voor rotjood uitscheldt . . . . ."

Oliebollen
Een tijdlang zag en hoorde ik haar niet, alleen vernam ik dat ze bij anderen haar beklag over mij had gedaan en allerlei dreigingen met politie en justitie had geuit, omdat ik verplicht zou zijn haar in de winkel toe te laten.
In december liep ik met mijn vrouw in een andere winkelstraat en daar liep ze, etend uit een zak vol oliebollen. Op het laatste moment, toen ze net een ferme beet had gedaan, zag ze me toch nog. Het stuk oliebol viel uit haar mond in de open zak.
"O god," riep ze doodongelukkig. "Daar heb je hem ook!"
Mijn vrouw hoorde onmiddellijk aan de stem wie die mevrouw moest zijn, zo duidelijk had ik haar kunnen imiteren. We liepen maar snel gewoon door, in de hoop dat ze door dit incident niet geprikkeld werd de boekwinkel snel weer te bezoeken.

Zomerdag
Het zal een half jaar later geweest zijn, tijdens een mooie zomerdag, dat ik weer eens zeer ingespannen met een niet al te best gedeelte van een manuscript bezig was in een poging er toch nog enigszins aanvaardbaar Nederlands van te maken. Er was geen klant in de winkel, die middag. Het weer was zodanig dat bijna niemand zich genoopt voelde een boekhandel te bezoeken. Toch hoorde ik in het portiek wat geschuifel en gemompel en via een hoog maar smal zijraam kon ik uit mijn ene ooghoek zien wie er aankwam. En ja hoor, daar maakte ze al geluiden met de klikkende deuropener.
"Hallo," klonk het voorzichtig. "Ik kom binnen, hoor."
Ik liet me niet uitdagen, aangezien ik absoluut geen zin had in haar aanwezigheid, haar getreiter, haar provocerende houding en het krankzinnige gescheld.
Kort tevoren had ik de langste toonbank in de winkel aan een zijde van een korte ketting voorzien zodat niet iedereen daar direct na binnentreden achter kon komen, maar eerst toch flink wat meters moest omlopen. Dat had dagelijks voordelen, maar zorgde er tevens voor dat ik toen niet zo snel als wellicht gewenst bij de winkeldeur kon komen.
Intussen was ze binnengestapt en met het hoofd gebogen naar links keek ze of ik haar wel zag.
"Ach, nu is hij ook al doof," zei ze meewarig. "Hallo, ben je doof?"
Ik was vast van plan haar behoorlijk te laten schrikken, maar hoe ik dat zo hevig zou kunnen realiseren dat het effectief kon zijn, wist ik nog niet, al besefte ik dat ze eerst dichterbij moest zijn. Daarom deed ik gewoon of ik verderging met het redigeren van de tekst in het manuscript.
"Oehoe," klonk het, alweer dichterbij. "Hoor je me niet? Hij zal toch niet echt doof zijn?"
Door het opnieuw uitblijven van een reactie mijnerzijds had ze nu de zevenmijlsdurflaarzen aangetrokken en stond ze aan de andere kant van de brede toonbank, direct tegenover me.
"Ik dacht: ik kom nog maar even," zei ze. "Hoor je me echt niet?"
Kwasi-impulsief boog ik me naar voren en deed alsof ik met tien nagels haar gezicht wilde openkrabben. Tegelijkertijd krijste ik haar toe. Ze deinsde terug en riep geschrokken:
"O god, hij is echt gek!"
Achterwaarts verliet ze de winkel en in het portiek krijste ze nog menigmaal, daarbij steeds weer ineenkrimpend:
"VUI-LE ROT-JOOD!"
Daarna heb ik haar nooit meer gezien.

vrijdag 17 oktober 2008

"Hedwig B. van de Commissie" bezwoer de geesten

In de prehistorie, tussen 1970 en 1975, heb ik enige jaren voor de uitgeverij van de Europese Commissie te Luxemburg gewerkt, zowel in die stad ten kantore als in andere landen bij uitgevers van boeken en of kranten, dan wel een combinatie daarvan, ten einde aldaar redactioneel noodzakelijke werkzaamheden te verrichten in en om projecten, die door de uitgeverijen in kwestie werden gerealiseerd in opdracht van 'Luxemburg'.
Dat soort leven had wel een nadeel, aangezien ik geruime tijd van de contractperiodes uit koffers leefde in hotels en/of pensions, maar daartegenover stond het grote voordeel dat ik in die buitenlandse steden het cultuurleven kon meepikken.
Zulke dienstreizen werden voorbereid door ene Hedwig B., die de Planning deed. Ze was een tamelijk buitenissig wezen, hetgeen uit tal van erg dwaze en, mijns inziens hier en daar zelfs criminele, handelingen bleek. Dat ze in haar kantoor met de rug naar de deur zat, opdat ze via een vergrotende scheerspiegel op haar bureau de boze geesten kon bezweren die van de gelegenheid gebruik maakten om mee haar kamer binnen te komen — à la bonheur, maar dat ze
de boze geesten in een elektrische schrijfmachine meende te kunnen bezweren door een schoteltje water daarover uit te storten, wordt al wat wonderlijker. Toch had ze wel gevoel voor proporties, want in het kader van zo'n exaltatie-moment werd de grote kopieerstraat geblust met een hele emmer water. Dat zou de boze geesten wel leren!
In de lift van het appartementsgebouw waar we tot eind 1973 waren gevestigd, waren met een ring op de roodachtig geverfde wanden SS-runes en swastika's ingekrast; de 'oude freule' Dorothee vertelde me, toen ik eens samen met haar in de lift stond en er een opmerking over maakte, dat zij zelf had gezien hoe HB dat had gedaan, en toen zij haar daarop had aangesproken, zou de daderes openlijk hebben verklaard dat de enige goede tijd die Europa in 'deze eeuw' had gekend, de Hitlertijd was, en dat we daaraan dagelijks dienden te worden herinnerd. Het ging volgens mij aardig veel te ver om ongesactioneerd te blijven. Toch gebeurde er niets. In het gebouw waar de uitgeverij vanaf januari 1974 was gevestigd, waren de liften voorzien van wanden uit lichtmetaal, dat krasbestendig was.
Doch dat was nog lang niet alles: Hedwig B. was behept met een conglomeraat van geestelijke defecttoestanden, en of die nu op endogene dan wel op exogene grondslag waren, weet ik niet — ik heb elk contact met haar al die tijd kunnen mijden.
Wel moet ze iets van enkele heren in de 'hogere echelons' hebben geweten, aangezien deze onmiddellijk kwamen aangerend toen bekend werd dat ze zich in de kamer met de kopieerstraat had opgesloten. De grote baas van de gehele uitgeverij en de chef van de verdieping Éditions lagen beiden op de knieën in de gang op de deur van de kopieerkamer te bonzen: "Hedwig, bitte komm raus . . . . . mach doch keine Geschichten."
Het liep weer met een sisser af, en dat gaf onze eigen nazi-dame de gelegenheid zich elders en nog weer anders te manifesteren. In de gehele staat Luxemburg waren in die dagen slechts twee kilometer autosnelweg, die vanaf een kruispunt aan de rand van het centrum van de stad naar buiten liepen, onder meer langs de 'wolkenkrabber' van het Europese Parlement en andere gebouwen behorende tot de Institutions européennes.
Na een middagmaal in het centrum begaf Hedwig B. zich ook vanaf dat kruispunt richting Plateau de Kirchberg. Al direct werd ze door een andere auto ingehaald. Dat vormde aanleiding voor het geven van plankgas. Binnen luttele seconden was Hedwig B. weer degene die voorop reed. Iets verderop zette ze haar voiture stil, ging midden op de weg staan en maakte verkeersagent-gebaren. De verbijsterde andere weggebruiker draaide het raampje naar beneden en kreeg te horen: "Ik ben Hedwig B. van de Europese Commissie en ik word op de autosnelweg niet ingehaald."

zondag 5 oktober 2008

Een plaag in mensengedaante: Oma

Vakkennis
Begin jaren zestig van de vorige eeuw beheerde de schoonmoeder van mijn eerste uitgever — die zelf en zijn echtgenote elk een tamelijk verschillend gestructureerde boekwinkel in Groningen dreven — een tot de 'maatschappij' van haar kinderen behorende, maar op nog weer andere leest geschoeide, boekhandel in de Friese hoofdstad. Weliswaar wist ze binnen korte tijd een redelijke klantenkring op te bouwen, maar daarin slaagde ze helaas niet door het betere boek te promoten. Tijdschriften en weekbladen, alsook naturistenpublicaties en aanverwante uitgaven moesten vooral het geld in de winkellade brengen. Daarnaast verkocht ze restantpartijen, die haar schoonzoon wist te bemachtigen door zijn contacten met tal van uitgeverijen, grossiers en de toen grootste ramsj-handelsman in bedrukt papier— in die dagen zonder echte concurrentie in ons land.
Doordat de winkel in Leeuwarden redelijk liep, meende 'Oma' dat dat kwam door haar vakkennis, die ze dan ook zo dominant presenteerde dat menigeen geloofde dat ze heel belezen was. De kinderen wisten wel beter: "Bijna alles wat ze heeft gelezen, haalt ze door elkaar." En dat bleek ook met enige regelmaat. Als ze eens vroeg hoe iemand van de op dat moment aanwezigen dacht dat iets zich zou ontwikkelen en haar schoonzoon daarop reageerde met: "Als ik een spel kaarten had, kon ik het je vertellen", besefte ze niet dat hij een grap maakte, en brieste zij onmiddellijk dat zoiets allemaal lariekoek was en wees ze de aandachtige toehoorders terecht: "Lees Vestdijk er maar op na. Over astrologie en astronomie, dan weet je dat het onzin is."

Uitzinnige dominantie
Haar vergaande onredelijkheid bleek eveneens toen de kinderen een oude pastorie op het Groninger platteland hadden gekocht, gelegen op een terp met aangrenzend een heel oud, zij het ietwat verwaarloosd, kerkje. Oma kreeg daar een grote eigen kamer waar ze zich veelal terugtrok, maar soms, als ze een van haar befaamde dwarse buien had, kwam ze erbij als de kinderen bezoek hadden. Er hoefde maar een begrip te vallen dat ze niet kende, of een opmerking die ze niet begreep en onmiddellijk nam ze het heft in handen en overvleugelde ze de kinderen, en als ze niet gelijk kreeg van het bezoek, werd de zaak afgedaan met de mededeling dat ze absoluut niet kon begrijpen dat de kinderen "met zulke domme mensen willen omgaan."
Soms werd het de kinderen echter teveel en reageerde één van beiden, ondanks het besef dat dat tot hoogoplopende scènes zou leiden. Maar mede om het bezoek enigszins de indruk te geven dat ze er zelf ook niet gelukkig mee waren, zei één van de beiden dan: "Bij ons heeft Oma gewoon gelijk, omdat ze dat zelf heeft vastgesteld."
"Natuurlijk heb ik altijd gelijk," klonk het dan honend. "Lees Hermans er maar op na."

Gerechtigheid
Over eigendomsrecht had Oma ook zo haar specifieke opvattingen. Als haar dochter de tuin op de terp enigszins ordende en daar nieuwe boompjes plantte, kwam de dominante duivelin erbij staan. Dan zette ze haar handen in de zij en sprak ze de, inmiddels legendarische, woorden: "Als je maar weet dat ik het er allemaal weer uit rop, want dat spul wil ik hier niet hebben." Meestal kwam zo'n opmerking niet als gevolg van een afkeer van al het geplante, maar simpelweg om tegen dochterlief te ageren.
Het werd de kinderen soms echt al te veel en dan vertrokken ze maar weer enige tijd naar hun onderkomen in de Stad. Na een paar weken gingen ze toch maar weer kijken. Meestentijds kwam daarop geen uitzonderlijke reactie van de zijde van de Baas van 't Spul en werd er eerst een tijd gezwegen, maar na enige tijd werd er dan toch weer relatief gewoon geleefd. Het is echter ook wel eens gebeurd dat Oma bij hun komst in de deuropening stond, met de handen in de zij, en met gestrekte arm 'de jeugd' zijn plaats wees met — luid uitgalmend— "Ga van mijn gerechtigheid af!"
Doordat het echtpaar heel goed wist hoe het er dan in de schedelpan van (schoon)moeder aan toe ging, dropen de beiden — om nog erger te voorkomen — eerst maar weer af.
Zelf heb ik ook de nodige onbehoorlijke uitingen meegemaakt, die uit haar extreme waanvoorstellingen voortsproten. Maar dat vormt een verhaal op zich.
__________
Meer over deze Oma is (later) te vinden op onze zustersite Tempel der Anekdoten.